Zoeken
Selecteer de woordenboektaal
Building
01
gebouw, pand
a structure that has walls, a roof, and sometimes many levels, like an apartment, house, school, etc.
Voorbeelden
He worked in a modern office building with large windows.
Hij werkte in een modern kantoorgebouw met grote ramen.
She lives on the third floor of a residential building.
Ze woont op de derde verdieping van een woongebouw.
02
bouw, constructie
the act of creating or putting together a physical structure, like a house or an office building
Voorbeelden
Building a house from scratch requires careful planning and materials.
Een huis vanaf nul bouwen vereist zorgvuldige planning en materialen.
The building of the new library took over a year to complete.
De bouw van de nieuwe bibliotheek duurde meer dan een jaar.
03
gebouw, bouw
the commercial activity involved in repairing old structures or constructing new ones
04
bewoners, inwoners
the occupants of a building
Lexicale Boom
rebuilding
building
build
