Zoeken
Selecteer de woordenboektaal
One pair
01
een paar, een hand met een paar
a hand consisting of two cards of the same rank, such as two Jacks
Voorbeelden
She won the hand with one pair of aces, beating everyone else at the table.
Ze won de hand met een paar azen, waarbij ze alle anderen aan tafel versloeg.
Even though she only had one pair of kings, it was enough to take the pot.
Hoewel ze slechts een paar koningen had, was het genoeg om de pot te winnen.



























