Zoeken
Selecteer de woordenboektaal
Family member
01
gezinslid, familielid
someone who is related to us by blood, marriage, or adoption, such as a parent, sibling, grandparent, or cousin
Voorbeelden
Each family member brought a dish to the reunion.
Elk gezinslid bracht een gerecht mee naar de reünie.
A family member helped her move to a new house.
Een familielid hielp haar met verhuizen naar een nieuw huis.



























