Zoeken
Selecteer de woordenboektaal
to walk out
[phrase form: walk]
01
plotseling weglopen, uit protest weglopen
to leave suddenly, especially to show discontent
Intransitive: to walk out | to walk out of a place or situation
Voorbeelden
Feeling unheard, he walked out of the discussion abruptly.
Zich ongehoord voelend, liep hij abrupt weg uit de discussie.
The audience walked out in disappointment after the performance.
Het publiek liep weg in teleurstelling na de voorstelling.
02
plotseling vertrekken, in de steek laten
to suddenly leave one's family or partner and start living somewhere else
Intransitive
Voorbeelden
She walked out on her partner when the conflicts became unbearable.
Ze liep weg bij haar partner toen de conflicten ondraaglijk werden.
Despite counseling efforts, he walked out, preferring solitude.
Ondanks inspanningen op het gebied van counseling, liep hij weg, waarbij hij eenzaamheid verkoos.
03
uitgaan met, in een romantische relatie zijn met
to be in a romantic relationship with someone
Intransitive
Voorbeelden
The pair walked out for a quiet evening stroll in the neighborhood.
Het stel ging samen uit voor een rustige avondwandeling in de buurt.
The couple walked out for a weekend getaway at the beach.
Het stel ging uit voor een weekendje weg aan het strand.
04
uitlaten, naar buiten begeleiden
to accompany someone out of a place
Transitive: to walk out sb
Voorbeelden
I will walk my friend out after the party.
Ik zal mijn vriend naar buiten begeleiden na het feest.
She walked her guests out when the event concluded.
Ze begeleidde haar gasten naar buiten toen het evenement eindigde.



























