Zoeken
Selecteer de woordenboektaal
Street
01
straat, laan
a public path for vehicles in a village, town, or city, usually with buildings, houses, etc. on its sides
Voorbeelden
He parked his car on the street and walked to the nearby café.
Hij parkeerde zijn auto op de straat en liep naar het nabijgelegen café.
I crossed the street carefully at the pedestrian crosswalk.
Ik stak de straat voorzichtig over bij het zebrapad.
02
straat, weg
the part of a thoroughfare between the sidewalks; the part of the thoroughfare on which vehicles travel
03
straat, wijk
the streets of a city viewed as a depressed environment in which there is poverty and crime and prostitution and dereliction
04
straat, buren
people living or working on the same street
05
kans, gelegenheid
a situation offering opportunities
06
de geruchten, het straatpraatje
(in the plural) people in general, often as a source of information, gossip, or rumors
Voorbeelden
The streets say there's a party at Malik's place tonight.
De straat zegt dat er vanavond een feestje is bij Malik thuis.
I heard it from the streets; that shop's getting raided.
Ik hoorde het van de straat; die winkel wordt doorzocht.
