Zoeken
Selecteer de woordenboektaal
01
steek, angel
a painful infliction caused by a small sharp and pointed organ that some insects have and use to penetrate the prey and inject poison
Voorbeelden
She felt a sting on her arm after the bee landed on it.
Ze voelde een steek in haar arm nadat de bij erop was geland.
The sting from the wasp left a red mark on his skin.
De steek van de wesp liet een rode vlek op zijn huid achter.
02
zwendel, oplichting
a swindle in which you cheat at gambling or persuade a person to buy worthless property
03
val, undercoveroperatie
operation designed to catch a person committing a criminal act
04
steek, scherpe pijn
a kind of pain; something as sudden and painful as being stung
05
steek, geestelijke pijn
a mental pain or distress
to sting
01
steken, bijten
(of an animal or insect) to pierce the skin of another animal or a human, typically injecting poison, either in self-defense or while preying
Transitive: to sting sb
Intransitive
Voorbeelden
The bee will sting if it perceives a threat to the hive.
De bij zal steken als hij een bedreiging voor de korf waarneemt.
Mosquitoes use their proboscis to sting and feed on the blood of their hosts.
Muggen gebruiken hun angel om te steken en zich te voeden met het bloed van hun gastheren.
02
bedriegen, afzetten
to cheat or charge someone an unfairly high amount
Transitive: to sting sb
Voorbeelden
The mechanic stung him by adding hidden fees to the repair bill.
De monteer heeft hem opgelicht door verborgen kosten toe te voegen aan de reparatiefactuur.
The vendor stung tourists with overpriced souvenirs.
De verkoper heeft toeristen opgelicht met overgeprijsde souvenirs.
03
kwetsen, steken
to cause emotional pain or discomfort with a comment or remark
Intransitive
Transitive: to sting sb
Voorbeelden
Her blunt criticism stung him deeply, leaving him silent.
Haar botte kritiek stak hem diep, waardoor hij stil bleef.
His joke stung her, even though he did n’t mean to hurt her feelings.
Zijn grap stak haar, ook al wilde hij haar gevoelens niet kwetsen.
04
steken, branden
to create a sudden, sharp pain or burning feeling
Transitive: to sting the skin
Voorbeelden
The cold wind stung his face as he walked outside.
De koude wind prikte in zijn gezicht terwijl hij naar buiten liep.
The soap stung her eyes, making them water instantly.
De zeep prikte in haar ogen, waardoor ze meteen begonnen te tranen.
05
steken, branden
to experience a sudden, sharp or burning pain
Intransitive
Voorbeelden
His eyes stung from the smoke in the air.
Zijn ogen prikten van de rook in de lucht.
The scrape on his elbow stung after he fell off his bike.
De schaafwond op zijn elleboog prikte nadat hij van zijn fiets was gevallen.
Lexicale Boom
stingless
sting



























