Zoeken
Selecteer de woordenboektaal
to spook
01
doen schrikken, bang maken
to startle or frighten someone suddenly
Transitive: to spook a person or animal
Voorbeelden
The sudden noise from the door slamming spooked the cat, causing it to jump.
Het plotselinge geluid van de deur die dichtsloeg verraste de kat, waardoor hij sprong.
The eerie silence in the abandoned house spooked the group of friends exploring it.
De griezelige stilte in het verlaten huis deed de groep vrienden die het verkenden schrikken.
01
spook, geest
a mental representation of some haunting experience
02
iemand onaangenaam vreemd of excentriek, een vreemde en onaangename kerel
someone unpleasantly strange or eccentric



























