Zoeken
Selecteer de woordenboektaal
Season
01
seizoen
a period of time that a year is divided into, such as winter and summer, with each having three months
Voorbeelden
During the spring season, my son enjoys swimming in the pool.
Tijdens het voorjaarsseizoen geniet mijn zoon van zwemmen in het zwembad.
Summer is my favorite season because I can go to the beach.
Zomer is mijn favoriete seizoen omdat ik naar het strand kan gaan.
02
seizoen
a period of the year during which a particular style of clothes, hair, etc. is in trend
03
seizoen, competitie
the scheduled period during which official games or matches are played in a league or competition
Voorbeelden
The soccer season usually begins in August and runs through May.
Het voetbal-seizoen begint meestal in augustus en loopt door tot mei.
Our team had an undefeated season last year.
Ons team had vorig jaar een ongeslagen seizoen.
04
seizoen, periode
a recurrent time marked by major holidays
05
seizoen, reeks
a set of TV programs that are related
Voorbeelden
The final season of the show answered all the fans' questions.
Het laatste seizoen van de show beantwoordde alle vragen van de fans.
The first season had 12 episodes, but the second will have 15.
Het eerste seizoen had 12 afleveringen, maar het tweede zal er 15 hebben.
to season
01
kruiden, op smaak brengen
to add spices or salt to food to make it taste better
Transitive: to season food
Voorbeelden
She seasons the soup with herbs and spices for extra taste.
Ze kruidt de soep met kruiden en specerijen voor extra smaak.
He seasons the steak with salt and pepper before grilling it.
Hij kruidt de biefstuk met zout en peper voordat hij hem grilt.
02
hard maken, ervaren
to make someone or something more skilled, wise, or adaptable through experience
Transitive: to season sb
Voorbeelden
Years of traveling the world seasoned him, making him more confident in unfamiliar situations.
Jarenlang reizen over de wereld heeft hem ervaren gemaakt, waardoor hij zelfverzekerder is in onbekende situaties.
Her early failures in business seasoned her, teaching her the lessons she needed to succeed.
Haar vroege mislukkingen in het bedrijfsleven hebben haar gehard en haar de lessen geleerd die ze nodig had om succesvol te zijn.
03
kruiden, op smaak brengen
to make something more pleasant, enjoyable, or agreeable
Transitive: to season sth
Voorbeelden
A little humor can season a conversation, making it much more enjoyable.
Een beetje humor kan een gesprek kruiden, waardoor het veel aangenamer wordt.
He seasoned his speech with anecdotes to make it more relatable and engaging.
Hij kruidde zijn toespraak met anekdotes om het meer relatable en boeiend te maken.
Lexicale Boom
preseason
seasonable
seasonal
season



























