Zoeken
Selecteer de woordenboektaal
to run around
[phrase form: run]
01
rondrennen, spelen
to play energetically and noisily
Voorbeelden
The kids run around the backyard, playing catch.
De kinderen rennen rond in de achtertuin, terwijl ze tikkertje spelen.
When the cousins visit, they run each other around the house with their games.
Wanneer de neven op bezoek komen, rennen ze door het huis met hun spellen.
02
rondrennen, altijd druk zijn
to be extremely busy and involved in various tasks or activities
Voorbeelden
She 's constantly running around, managing work, household chores, and her kids' activities.
Ze rent constant rond, beheert werk, huishoudelijke taken en de activiteiten van haar kinderen.
The team was busy running around, preparing for the upcoming project deadline.
Het team was druk in de weer met rondrennen, zich voorbereidend op de aanstaande projectdeadline.
03
rondlopen met anderen, bedriegen
to cheat on or be unfaithful to a romantic partner
Voorbeelden
He was running around behind her back.
Hij bedroog haar achter haar rug.
She caught him running around with someone else.
Ze betrapte hem erop dat hij met iemand anders vreemdging.



























