Zoeken
Selecteer de woordenboektaal
relative
01
relatief
measured or judged in comparison to something else
Voorbeelden
The cost of living in this city is relative to one's income.
De kosten van levensonderhoud in deze stad zijn relatief ten opzichte van iemands inkomen.
His achievements are impressive in relative terms to his resources.
Zijn prestaties zijn indrukwekkend in relatieve termen vergeleken met zijn middelen.
02
relatief
properly related in size or degree or other measurable characteristics; usually followed by `to'
03
relatief
(grammar) referring to a noun, clause or sentence that has come before
Relative
01
familielid, verwant
a family member who is related to us by blood or marriage
Voorbeelden
My grandparents, aunts, uncles, and cousins are all my relatives.
Mijn grootouders, tantes, ooms en neven zijn allemaal mijn familieleden.
We invited all our relatives to the family reunion.
We hebben al onze familieleden uitgenodigd voor de familiereünie.
02
verwant, gerelateerde soort
an animal or plant that bears a relationship to another (as related by common descent or by membership in the same genus)
Lexicale Boom
relatively
relative
relate
rel



























