Zoeken
Selecteer de woordenboektaal
to pronounce
01
uitspreken, articuleren
to say the sound of a letter or word correctly or in a specific way
Transitive: to pronounce a word or sound
Voorbeelden
She pronounces each word with clarity during the language class.
Ze spreekt elk woord met duidelijkheid uit tijdens de taalles.
He pronounced the foreign name perfectly after practicing for hours.
Hij sprak de buitenlandse naam perfect uit na urenlang oefenen.
02
uitspreken, verklaren
to officially declare or deliver a judgment, verdict, or decision
Transitive: to pronounce a verdict or decision
Voorbeelden
The judge pronounced a sentence of ten years in prison for the convicted felon.
De rechter velde een vonnis van tien jaar gevangenisstraf voor de veroordeelde misdadiger.
The arbitrator pronounced a ruling in favor of the employee, ordering the company to pay compensation for wrongful termination.
De arbiter velde een uitspraak ten gunste van de werknemer en beval het bedrijf om een vergoeding te betalen voor onterechte beëindiging.
Lexicale Boom
mispronounce
pronounceable
pronounced
pronounce



























