Zoeken
Selecteer de woordenboektaal
to pay up
[phrase form: pay]
01
betalen, vereffenen
to give someone the money one owes
Intransitive
Voorbeelden
He borrowed money last month and needs to pay up by Friday.
Hij heeft vorige maand geld geleend en moet voor vrijdag terugbetalen.
The landlord demanded that the tenants pay up or face eviction.
De huisbaas eiste dat de huurders betaalden of met uitzetting geconfronteerd zouden worden.



























