Zoeken
Selecteer de woordenboektaal
Holiday
01
vakantie, verlof
a period of time away from home or work, typically to relax, have fun, and do activities that one enjoys
Dialect
British
Voorbeelden
Taking a holiday in the mountains is a great way to escape the city and unwind.
Een vakantie in de bergen nemen is een geweldige manier om aan de stad te ontsnappen en te ontspannen.
She took a week-long holiday to explore Europe and visit historic landmarks.
Ze nam een week vakantie om Europa te verkennen en historische bezienswaardigheden te bezoeken.
02
feestdag, officiële vakantiedag
a day fixed by law when we do not have to go to school or work, usually because of a religious or national celebration
Voorbeelden
The Memorial Day holiday is a time to honor those who served in the military.
De vakantie van Memorial Day is een tijd om hen te eren die in het leger hebben gediend.
There is a big parade in our city every Independence Day holiday.
Er is een grote optocht in onze stad op elke feestdag van Onafhankelijkheidsdag.
03
vakantie, feestdag
a period when schools and businesses are closed for celebration or relaxation
Dialect
American
Voorbeelden
During the summer holidays, many families go on vacation.
Tijdens de zomervakantie gaan veel gezinnen op vakantie.
He enjoys spending his holidays hiking in the mountains.
Hij geniet ervan om zijn vakantie door te brengen met wandelen in de bergen.
to holiday
01
vakantie vieren, verlof nemen
spend or take a vacation



























