Zoeken
Selecteer de woordenboektaal
evangelical
01
evangelisch
referring to a Christian group emphasizing the significance of the Bible and salvation through faith
Voorbeelden
The evangelical preacher delivered a passionate sermon to his congregation.
De evangelische prediker hield een gepassioneerde preek voor zijn gemeente.
She grew up in an evangelical household, attending church services regularly.
Ze groeide op in een evangelisch huishouden en bezocht regelmatig kerkdiensten.
02
evangelisch, met betrekking tot het Evangelie
of or pertaining to or in keeping with the Christian gospel especially as in the first 4 books of the New Testament
03
evangelisch, ijverig
very eager to persuade people to accept one's views or opinions
Voorbeelden
The speaker was highly evangelical about the benefits of renewable energy.
De spreker was zeer evangelisch over de voordelen van hernieuwbare energie.
Her evangelical enthusiasm for fitness led her to start a health blog.
Haar evangelische enthousiasme voor fitness leidde ertoe dat ze een gezondheidsblog begon.



























