Zoeken
Selecteer de woordenboektaal
english
01
Engels
belonging or relating to England, its people, or language
Voorbeelden
She took an English class to improve her language skills.
Ze volgde een Engels les om haar taalvaardigheid te verbeteren.
He ordered an English breakfast with eggs, bacon, and toast.
Hij bestelde een Engels ontbijt met eieren, spek en toast.
02
Engels
of or relating to the English language
English
01
Engels
the most common language in the world, originating in England but also the official language of America, Canada, Australia, etc.
Voorbeelden
John took extra English classes to prepare for his TOEFL exam.
John nam extra lessen Engels om zich voor te bereiden op zijn TOEFL-examen.
Maria 's English has improved since she moved to Canada.
Maria's Engels is verbeterd sinds ze naar Canada is verhuisd.
02
Engelsman, Engelse
someone who is from England or their family came from England
03
Engels, Engelse studies
the subject of study encompassing the language, literature, and writing associated with English-speaking cultures
Voorbeelden
Students pursuing a degree in English often study a wide range of literary genres and periods.
Studenten die een diploma in Engels nastreven, bestuderen vaak een breed scala aan literaire genres en perioden.
Students enrolled in the English program study a diverse range of literary works spanning different genres and time periods.
Studenten ingeschreven in het Engels-programma bestuderen een diverse reeks literaire werken die verschillende genres en tijdsperioden omvatten.
04
effect, draaiing
(sports) the spin given to a ball by striking it on one side or releasing it with a sharp twist



























