Zoeken
Selecteer de woordenboektaal
to wobble
01
wankelen, wiebelen
to induce or create an unsteady, rocking, or shaky motion in something
Transitive: to wobble sth
Voorbeelden
The gust of wind wobbled the fragile umbrella, threatening to turn it inside out.
De windvlaag deed het fragiele paraplu wankelen, met de dreiging hem binnenstebuiten te keren.
The vibration from the construction site wobbled the windowpanes in nearby buildings.
De trillingen van de bouwplaats deden de ruiten in nabijgelegen gebouwen wiebelen.
02
wankelen, trillen
to shake or tremble with a slight, unsteady motion
Intransitive
Voorbeelden
The nervous speaker felt her knees wobble as she addressed the large audience.
De zenuwachtige spreker voelde haar knieën trillen terwijl ze het grote publiek toesprak.
The musician 's hands began to wobble slightly as he played the delicate piano piece.
De handen van de muzikant begonnen licht te trillen toen hij het delicate pianostuk speelde.
03
wankelen, schommelen
to move with an unsteady, rocking, or swaying motion, often implying a lack of stability or balance
Intransitive
Voorbeelden
The toddler wobbled as he took his first steps, trying to maintain balance.
De peuter wankelde terwijl hij zijn eerste stapjes zette, probeerde zijn evenwicht te bewaren.
The table wobbled on the uneven floor, making it challenging to set a steady cup of coffee.
De tafel wankelde op de ongelijke vloer, waardoor het moeilijk was om een stabiele kop koffie neer te zetten.
Wobble
01
an unsteady or shaky swaying movement
Voorbeelden
The table had a noticeable wobble on the uneven floor.
The lamp gave a slight wobble when touched.



























