Zoeken
Selecteer de woordenboektaal
to win
01
winnen, zegevieren
to become the most successful, the luckiest, or the best in a game, race, fight, etc.
Transitive: to win a contest
Voorbeelden
Our team won the championship after a hard-fought season.
Ons team heeft het kampioenschap gewonnen na een zwaar seizoen.
Despite the challenges, they managed to win the contract.
Ondanks de uitdagingen, slaagden ze erin het contract te winnen.
1.1
winnen, verkrijgen
to be awarded something such as a prize after winning a contest, bet, etc.
Transitive: to win a prize
Voorbeelden
She won a scholarship to study abroad.
Ze heeft een beurs gewonnen om in het buitenland te studeren.
They won first place in the cooking competition.
Ze wonnen de eerste plaats in de kookwedstrijd.
02
winnen, verkrijgen
to manage to get something through one's actions or words
Ditransitive: to win sb sth
Transitive: to win sth
Voorbeelden
His dedication to the project won him a promotion.
Zijn toewijding aan het project leverde hem een promotie op.
She won the trust of her clients through her honesty and reliability.
Ze heeft het vertrouwen van haar klanten gewonnen door haar eerlijkheid en betrouwbaarheid.
01
overwinning, succes
a victory (as in a race or other competition)
02
winst, overwinning
something won (especially money)



























