Zoeken
Selecteer de woordenboektaal
01
sport
a physical activity or competitive game with specific rules that people do for fun or as a profession
Voorbeelden
Basketball is a dynamic sport that demands quick thinking and agility.
Basketbal is een dynamische sport die snel denken en behendigheid vereist.
Boxing is a competitive sport demanding strength, speed, and resilience.
Boksen is een competitieve sport die kracht, snelheid en veerkracht vereist.
1.1
sport
any of the various physical activities people do for fun or to stay healthy
Dialect
British
Voorbeelden
Golf is a leisurely sport played on a large green course with clubs and a small ball.
Golf is een ontspannen sport die wordt gespeeld op een grote groene baan met clubs en een kleine bal.
I was never a fan of playing sports in school.
Ik was nooit een fan van het spelen van sporten op school.
02
sporter, atleet
someone who engages in sports
03
spot, hoon
verbal wit or mockery (often at another's expense but not to be taken seriously)
04
mutant, sport
(biology) an organism that has characteristics resulting from chromosomal alteration
05
goede sporter, sportief
someone known for their response to challenges, defeat, or difficult circumstances
Voorbeelden
Despite the criticism from the crowd, the athlete remained a good sport and stayed focused on the game.
Ondanks de kritiek van de menigte bleef de atleet een goede sporter en bleef gefocust op het spel.
Even though she lost the game, she remained a good sport and congratulated the winner.
Hoewel ze het spel verloor, bleef ze een goede sporter en feliciteerde ze de winnaar.
06
een tijdelijke zomerbewoner van Maine, een zomergast in Maine
(Maine colloquial) a temporary summer resident of Maine
to sport
01
pronken met, tentoonstellen
to proudly wear or show off something, like clothing or accessories
Transitive: to sport clothing or accessories
Voorbeelden
He liked to sport his favorite team's jersey on game days to show his support.
Hij hield ervan om op wedstrijddagen het shirt van zijn favoriete team te dragen om zijn steun te tonen.
They sported matching hats at the music festival as a fun and coordinated accessory.
Ze droegen bijpassende hoeden op het muziekfestival als een leuk en gecoördineerd accessoire.
02
spelen, zich vermaken
to play and engage in physical activity with liveliness, energy, and enthusiasm
Intransitive: to sport
Voorbeelden
The children sported in the park, chasing each other and laughing gleefully.
De kinderen speelden in het park, achtervolgden elkaar en lachten vrolijk.
After a long week of work, the friends gathered to sport at the beach, playing volleyball and Frisbee.
Na een lange werkweek kwamen de vrienden bijeen om aan het strand te sporten, volleybal en frisbee te spelen.
Lexicale Boom
autosport
sporty
sport



























