Zoeken
Selecteer de woordenboektaal
to join
01
lid worden, deelnemen
to become a member of a group, club, organization, etc.
Transitive: to join a group or organization
Voorbeelden
After moving to a new city, he joined a local sports club.
Na verhuizing naar een nieuwe stad sloot hij zich aan bij een lokale sportclub.
He decided to join the chess club to improve his strategic skills.
Hij besloot om bij de schaakclub te gaan om zijn strategische vaardigheden te verbeteren.
02
deelnemen, verbinden
to be connected or linked together
Intransitive
Voorbeelden
The two rivers join at the confluence, forming a larger waterway.
De twee rivieren verenigen zich bij de samenvloeiing, waardoor een grotere waterweg ontstaat.
Paths in the park join, creating a unified trail system.
De paden in het park verbinden, waardoor een uniform trailsysteem ontstaat.
03
deelnemen, zich aansluiten
to become a part of a group or gathering
Transitive: to join sb
Voorbeelden
After the lecture, we were joined by several students interested in further discussion.
Na de lezing werden we vergezeld door enkele studenten die geïnteresseerd waren in verdere discussie.
During the lunch break, Mary decided to join the group at the cafeteria.
Tijdens de lunchpauze besloot Mary zich bij de groep in de kantine te voegen.
04
verbinden, samenvoegen
to bring things together or form a connection between them
Transitive: to join two or more things
Ditransitive: to join sth to sth
Voorbeelden
The carpenter joined the wooden planks to build a sturdy table.
De timmerman verbond de houten planken om een stevige tafel te bouwen.
The welder joined the metal plates to create a strong bond.
De lasser verbond de metalen platen om een sterke verbinding te creëren.
01
vereniging, aansluiting
a set containing all and only the members of two or more given sets
02
verbinding, voeg
the shape or manner in which things come together and a connection is made
Lexicale Boom
disjoin
joined
joiner
join



























