Zoeken
Selecteer de woordenboektaal
Basketball
01
basketbal, basket
a type of sport where two teams, with often five players each, try to throw a ball through a net that is hanging from a ring and gain points
Voorbeelden
He enjoys playing basketball with his friends at the local park on weekends.
Hij geniet ervan om in het weekend basketbal te spelen met zijn vrienden in het lokale park.
Basketball is his favorite sport to play in his free time.
Basketbal is zijn favoriete sport om in zijn vrije tijd te spelen.
02
basketbal, basketbal
a round ball used in the sport of basketball, typically made of leather or synthetic material
Voorbeelden
He dribbled the basketball down the court with skill and speed.
Hij dribbelde de basketbal met vaardigheid en snelheid over het veld.
She practiced shooting free throws with the basketball after practice.
Ze oefende vrije worpen met de basketbal na de training.
