Zoeken
Selecteer de woordenboektaal
01
mond
our body part that we use for eating, speaking, and breathing
Voorbeelden
He chewed his food with his mouth closed, showing good manners.
Hij kauwde zijn eten met zijn mond dicht, wat goede manieren toonde.
He let out a yawn, his mouth wide open.
Hij liet een geeuw ontsnappen, zijn mond wijd open.
02
mond, muil
the externally visible part of the oral cavity on the face and the system of organs surrounding the opening
03
monding, riviermond
the point where a stream issues into a larger body of water
04
mond, opening
an opening that resembles a mouth (as of a cave or a gorge)
05
mond, muil
a person conceived as a consumer of food
06
opening, hals
the opening of a jar or bottle
07
brutaal antwoord, onbeschaamdheid
an impudent or insolent rejoinder
08
woordvoerder, advocaat
a spokesperson (as a lawyer)
to mouth
01
articuleren
to form words and articulate sounds with the lips and tongue in order to communicate verbally
Voorbeelden
She mouthed the words softly so only he could hear.
Ze vormde de woorden zachtjes zodat alleen hij ze kon horen.
He struggled to mouth the complicated phrase correctly.
Hij worstelde om de ingewikkelde zin correct te verwoorden.
02
stil articuleren, woorden vormen met de lippen
articulate silently; form words with the lips only
03
aanraken met de mond, aanraken met de lippen
touch with the mouth
Lexicale Boom
mouthless
mouthlike
mouthy
mouth
