Zoeken
Selecteer de woordenboektaal
to associate
01
associëren, verbinden
to make a connection between someone or something and another in the mind
Ditransitive: to associate sth with sth
Voorbeelden
Many people associate the smell of freshly baked cookies with warmth and home.
Veel mensen associëren de geur van versgebakken koekjes met warmte en thuis.
The brand is keen on creating advertisements that help consumers associate positive emotions with their products.
Het merk is erop gebrand om advertenties te maken die consumenten helpen positieve emoties met hun producten te verbinden.
02
omgaan, associëren
to interact and spend time with someone or a group of people
Transitive: to associate with sb
Voorbeelden
Despite warnings from her family, she continues to associate with individuals involved in questionable activities.
Ondanks waarschuwingen van haar familie, blijft ze omgaan met individuen die betrokken zijn bij twijfelachtige activiteiten.
His decision to associate with known troublemakers led to strained relationships with his more conservative friends.
Zijn besluit om zich te associëren met bekende onruststokers leidde tot gespannen relaties met zijn meer conservatieve vrienden.
Associate
01
een associate degree, een associate-diploma
a type of academic qualification, usually a degree awarded by a community or junior college after a two-year undergraduate program
Voorbeelden
She earned an associate in computer science.
Ze heeft een associate in computerwetenschappen behaald.
He completed his associate before transferring to university.
Hij voltooide zijn associate voordat hij naar de universiteit overstapte.
02
metgezel, partner
a person who frequently spends time with or accompanies another
Voorbeelden
He was seen with several close associates after the meeting.
Hij werd na de vergadering gezien met verschillende hechte medewerkers.
She invited her associates to the dinner party.
Ze nodigde haar medewerkers uit voor het diner.
03
partner, medewerker
a person who participates with others in a shared activity, project, or business
Voorbeelden
She introduced me as her business associate.
Ze stelde me voor als haar zakenpartner.
The suspect and his associates were arrested.
De verdachte en zijn handlangers werden gearresteerd.
04
begeleider, gevolg
something that regularly occurs with or is closely linked to another
Voorbeelden
Fever is often an associate of infection.
Koorts is vaak een begeleider van infectie.
Headaches can be an associate of stress.
Hoofdpijn kan een metgezel van stress zijn.
05
geassocieerd lid, medewerker
a member of an organization with limited membership
Voorbeelden
She became an associate of the club after being nominated by a current member.
Ze werd een geassocieerd lid van de club na te zijn genomineerd door een huidig lid.
Associates of the organization have access to exclusive events and networking opportunities.
Medewerkers van de organisatie hebben toegang tot exclusieve evenementen en netwerkmogelijkheden.
associate
01
geassocieerd, aangesloten
having limited rights or privileges, often lower or subordinate compared with full members or participants
Voorbeelden
She was elected an associate member of the society.
Ze werd verkozen tot geassocieerd lid van de vereniging.
The associate partner has fewer voting rights than the senior partner.
De geassocieerde partner heeft minder stemrechten dan de senior partner.
Lexicale Boom
association
associative
associatory
associate
associ



























