Zoeken
Selecteer de woordenboektaal
01
pot, fles
a container with a wide opening and a lid, typically made of glass or ceramic, used to store food such as honey, jam, pickles, etc.
Voorbeelden
She carefully filled the jar with homemade strawberry jam, sealing it tightly with a lid.
Ze vulde de pot voorzichtig met zelfgemaakte aardbeienjam en sloot hem stevig af met een deksel.
The kitchen shelves were lined with colorful jars filled with spices, grains, and dried herbs.
De keukenplanken stonden vol met kleurrijke potten gevuld met specerijen, granen en gedroogde kruiden.
1.1
pot, fles
the items, substances, or amount contained within a typically glass container with a wide mouth
Voorbeelden
As a special treat, she used a jar of her secret recipe barbecue sauce to slather over the grilled chicken.
Als een speciale traktatie gebruikte ze een pot van haar geheime recept voor barbecuesaus om over de gegrilde kip te smeren.
For the school bake sale, she contributed a jar of chewy chocolate chip cookies, which quickly sold out.
Voor de schoolbakverkoop droeg ze een pot met taaie chocoladekoekjes bij, die snel uitverkocht waren.
02
schok, stoot
a sudden jarring impact
to jar
01
schudden, met een schok bewegen
move or cause to move with a sudden jerky motion
02
onverenigbaar zijn, in conflict komen
be incompatible; be or come into conflict
03
in een pot doen, inmaken
place in a cylindrical vessel
04
ergeren, irriteren
affect in a disagreeable way
05
schokken, doen schrikken
shock physically



























